Publicaties

Bestaansonzekerheid

euroHet is bijna zover en dan is de grootste reorganisatie van het sociale domein sinds de invoering van de marktwerking een feit. Iedereen die betrokken of werkzaam is in de zorgsector of de sector welzijn- en maatschappelijk dienstverlening krijgt het deze dagen op de zenuwen. De gemeenten zijn nerveus over hoe ze de  WMO,  die het hele sociale landschap moet herinrichten, moet vormgeven. Maar vooral ook is ze nerveus hoe ze het allemaal gefinancierd moet krijgen. 

De instellingen tasten in het duister want ze weten niet wat ze van de gemeentes moeten  verwachten en hoe ze zich op de markt - waarvan nog niet duidelijk is wat er wordt gevraagd en wie wat gaat aanbieden - moeten profileren.  Evenmin is duidelijk met welke rekeneenheid er gerekend gaat worden. Wordt het een soort  “soukh”, waar iedereen ongelimiteerd en ongeregeld zijn waar kan aanbieden tegen de laagste prijzen? Wordt het de Albert Heyn waar er minimumprijzen gehanteerd worden en we ons houden aan de regels van de voedsel- en warenautoriteit? Of gaan we met zijn allen gokken op de beurs?
De hulpverleners zitten nagelbijtend hun eindejaarsuitkering af te wachten. Hebben ze volgend jaar nog een contract of is de bonus tevens de oprotpremie?
En de cliënten? Ook zij zijn in het ongewisse. Kunnen ze straks nog bij hun vertrouwde hulpinstantie terecht of staan ze in de kou?

Kansen
De grondgedachte achter de WMO – decentralisatie en de hulp dichter bij de mensen brengen om zo betere hulp en minder bureaucratie te garanderen – wordt door velen onderschreven. Maar er is ook een beweging in gang gezet,  die mede door de invoering van de marktwerking, iets aan het zicht heeft onttrokken wat zichtbaar zou moeten blijven: het doel en het bestaansrecht van instellingen die met publieke middelen worden gefinancierd.

Voorstanders van de hele transitie zien vooral kansen, maar wat er precies bedoeld wordt met ‘kansen’ verschilt nogal van wie het beweert en vanuit welke invalshoek men kijkt. Als het gezegd wordt door de gemeenteambtenaar dan bedoelt hij waarschijnlijk de kans om meer controle en invloed op de hulp en dienstverlening in zijn gemeente te verkrijgen.  
Als het een instellingmanager is die het woord ‘kansen’ in zijn mond neemt dan bedoelt hij waarschijnlijk: we kunnen (nog) groter worden.
Als de zelfstandig sociaal ondernemer ‘kansen’ ziet dan bedoelt hij zeker: de kans om zich ook op de markt te begeven.
Van hulpverleners zelf hoor je nauwelijks dat ze ‘kansen’ zien, maar de optimisten onder de hulpverleners hopen op minder bureaucratie en regelgeving en meer discretionaire ruimte om de gepaste hulp of zorg te verlenen.
En cliënten? Zien die ook kansen? Waarschijnlijk niet: cliënten  zijn vooral bang te verliezen wat ze hebben.

Bestaansrecht
In de hele  'er zijn zoveel kansen en uitdagingendiscussie'  wordt er iets fundamenteels over het hoofd gezien. Of misschien is het beter te stellen dat we het door onze brainwash in het marktconforme denken gewoon vergeten zijn. Ik was het zelf ook vergeten, totdat ik dit jaar de onderzoeksopdrachten zag van onze studenten Social Work die met hun afstudeerprojecten bezig zijn. De onderzoeksopdrachten betreffen stuk voor stuk vragen die te maken hebben met de profilering van de instelling in een bepaald domein en hoe ze ervoor kunnen zorgen dat zij straks de opdracht of het contract van de gemeente krijgen. Dat zijn dus dit jaar geen opdrachten die gericht zijn op het verhogen van de kwaliteit van een hulpaanbod of het organiseren van projecten die voorzien in een geconstateerde behoefte of aansluiten bij de vraag van de cliënt.
Zo was er een vraag van een instelling die wilde weten hoe ze kon inspelen op de eis van de gemeente dat burgers moeten participeren en of de student kan onderzoeken of een buurtcafé een geschikt middel hiervoor is.  Zou de student eens een behoeftepeiling kunnen doen?

Pervers
Is dat erg?
Ja, dat is erg, want hulp- en zorginstellingen danken hun bestaan aan de dienst die ze bieden. Het doel van hun bestaan is hulp bieden. Het doel is níet om te zorgen dat je blijft bestaan of zorgen dat je nog groter wordt, zodat anderen niet meer om je heen kunnen. Dat zou betekenen dat organisaties hopen dat er meer hulp- en zorgvragers bij komen. Over de perverse prikkels op de markt van onderwijs, welzijn en geluk is al veel geschreven, maar de échte perversiteit zit in het feit dat we het doel van het bestaan van onze instellingen uit het oog zijn verloren. Het overeind blijven van de instelling zélf is het intrinsieke doel geworden.

Hans Achterhuis stelde dat goede hulpverlening zou erop gericht moeten zijn zichzelf zo snel mogelijk overbodig te maken. Hij had het over hulpverleners die zichzelf aan het werk hielden door de cliënten afhankelijk te maken van hulp in plaats van ze te leren op eigen benen te staan. Eens een hulpverlener over de vloer, voor altijd onder toezicht.
Nu hebben de hulpverleners geleerd ‘vraag- en oplossingsgericht’ te werken via afgemeten behandelplannen. Maar de instellingen voeren een heel ander beleid, gericht het aantrekken van zoveel mogelijk klanten en de grootste speler worden in de markt van verslaafden, autisten, ADHD’ers of zorgwekkende zorgmijders. Met vraaggericht werken heeft dit niets meer te maken.

Is dat erg?
Ja, dat is erg, want als we koste wat het kost bezig zijn om overeind te blijven, zijn we bezig met onze eigen werkverschaffing. Omdat het doel van de financiering niet is om de hulpverleners aan het werk te houden, kan dit nooit het bestaan van de instelling legitimeren.  Het doel van de zorginstellingen is niet om je te profileren op de markt. Het doel is om kwalitatief goede zorg te verlenen.
En om marktconform te eindigen: een euro die is uitgegeven aan ‘profilering’ kan niet worden uitgegeven aan een cliënt. 

De columns verschijnen ook op Blikophulp.nl